- penser
- penser [pãsee]I (à) 〈onovergankelijk werkwoord〉1 denken (aan) ⇒ nadenken (over)♦voorbeelden:1 les animaux pensent-ils? • beschikken dieren over een denkvermogen?façon de penser • zienswijzefaites-moi penser à lui écrire • help me eraan herinneren dat ik hem nog moet schrijvenlaisser, donner à penser • te denken gevenvous n'y pensez pas! • dat meent u niet!ah, j'y pense • tussen twee haakjesil ne dit rien, mais il n'en pense pas moins • hij zegt niets, maar denkt zoveel te meerpense aux voisins! • denk om de buren!sans penser à mal • zonder kwade bedoelingsans y penser • onbewust, automatisch, zonder opzettu penses, vous pensez • nou en of; 〈schertsend〉wat dacht jepenses-tu!, pensez-vous! • wel nee!pensez-donc! • stel je voor!II 〈overgankelijk werkwoord〉1 denken ⇒ menen, vinden2 veronderstellen ⇒ vermoeden, geloven3 van plan zijn ⇒ zich voornemen, zich voorstellen4 zich voorstellen ⇒ zich realiseren5 hopen6 bedenken ⇒ doordenken, uitdenken♦voorbeelden:1 qu'est-ce qui vous fait penser cela? • hoe komt u daarbij?marcher dans ce que je pense • trappen in je-weet-welqu'en pensez-vous? • wat vindt u ervan?un coup de pied où je pense • een schop onder zijn je-weet-welvous pensez bien que • u kunt zich wel voorstellen datpenser que 〈+ aantonende wijs〉 • denken datne pas penser que 〈+ aanvoegende wijs〉 • niet denken, niet geloven dat4 pensez qu' elle n'a que 20 ans • vergeet niet dat ze pas 20 isv1) denken (aan)2) menen, vinden3) veronderstellen4) van plan zijn5) zich voorstellen6) hopen7) bedenken
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.